Jules de Corte en de muziek

door Guus de Klein

Er bestaat geen meervoud tussen liedjes en liederen, toch zouden we zo´n woord moeten hebben om het oeuvre van Jules de Corte te beschrijven. Hij schreef liedjes – en al zijn veel ervan de verkleinwoordstatus ontgroeid, toch verdienen ze méér dan te worden bijgezet in een Museum der Klassieke Liederen. Wie hem beluistert vindt scherpe taal gevat in muziek die even adequaat is als wondermooi.

In het katholieke gezin waar ik opgroeide in de jaren vijftig van de vorige eeuw was nog geen televisie maar wel een grammofoon, in een kastje hoog aan de muur. Daarop lag de middenformaat langspeelplaat Jules de Corte speelt en bezingt deel 2. Ik klom op een stoel om de pickupnaald  voorzichtig vóór De zwerver te laten landen, tien keer achtereen. Ik kon er niet genoeg van krijgen.
Jongeren weten zelden nog wie Jules de Corte is. Tot mijn teleurstelling weten ook veel leeftijdgenoten van de honderden liedjes die Jules maakte en zong er veelal niet meer dan één te noemen. ‘O ja, Ik zou wel eens willen weten… Maar was hij niet blind en zuur en saai?’ Meer dan eens ging het dan over de zondagmiddagen die je als kind in huis moest doorbrengen en de zondagsrust die moest gerespecteerd en de soep met sliertjes terwijl vader op de radio naar De toestand in de wereld luisterde, daarna kwam Radio Prentenboek en ook vaak een liedje van Jules de Corte. Ik wil maar zeggen, de entourage van toen vertekent het beeld van Jules de Corte wellicht nog meer dan het slijtend geheugen.
Toch heeft Jules ooit in de Top 40 gestaan – met Koning Onbenul (1971). Pikant genoeg was dat lied – behalve een aanval op het onbenul – een persiflage op de hitcultuur die hem behoorlijk irriteerde, want Jules hield niet van lawaai. Hij was en bleef in de almaar uitdijende decibellenbak der omroepen een prototypische liedschrijver-zanger, zoals dat in goed vaderlands heet, die de Nederlandse liedcultuur onnoemelijk heeft verrijkt, niet zozeer door de grote hoeveelheid liedjes die hij schreef – hij schat zelf het aantal op tweeduizend- als wel door de kwaliteit ervan.

Licht
In 2012 glom er licht in de duisternis waarin Jules dreigde te verdwijnen. Maar liefst uit drie hoeken werd een spotlight op zijn werk gezet. In januari ging Wij Nederlanders in première, een muziektheaterstuk met meer dan 20 van zijn liedjes, ingelegd in sketches van de hand van Jules-kenner bij uitstek Cees van der Pluijm. Bij Fonos.nl (inmiddels spoorloos verdwenen) verscheen een dubbel-cd, Ons Nederlandje, met 48 liedjes waarvan het merendeel slechts éénmaal live op de radio te horen was. Ze zijn opgedoken door klankjager Piet Tullenaar in het Instituut voor Beeld & Geluid en uitgekozen door Jules´ weduwe Thea de Corte. Bijna op hetzelfde moment bracht uitgeverij de Stiel een liedboek uit met partituren van 52 liedjes van Jules, tot op de siernoot precies opgetekend door Bert van den Brink en Bram Strijbis, onder de titel Wie in Nederland wil zingen. De titels van de drie projecten verraden de samenhang die er hopelijk toe bijdraagt dat Jules de Corte weer de publieke aandacht krijgt die hij verdient.

Onverwoestbaar
Voor iemand die aan de vergetelheid ontrukt moet worden kan een beetje name dropping geen kwaad. Gerenommeerde artiesten namen zijn liedjes op het repertoire: Frits Lambrechts, Gerard Cox, Jenny Arean, Henk Elsink, Martine Bijl, Willeke Alberti, Karin Bloemen, Ruth Jacott, Maarten van Roozendaal en Paul de Munnik… Ook de lijst met musici die met hem speelden of zijn werk voor orkest of combo arrangeerden, is niet mis: Jan de Cler, Louis van Dijk, Harrie Bannink, Bert van den Brink, Harrie Mooten, Dolf van der Linden (Metropole Orkest), Cor Bakker, Jos Timmer, Rogier van Otterloo…
In kleinkunstkringen is Jules’ reputatie onverwoestbaar. Kijk op deze website even naar het comité van aanbeveling voor het theaterproject Wij Nederlanders en u ziet dat bevestigd. Evert de Vries, directeur van het Amsterdams Kleinkunstfestival, maakte in 2005 een voorstelling met leerlingen van de kleinkunstacademie: Jules de Corte, zo kende ik hem niet.
Bert van den Brink, als zevenjarig jongetje naar Jules gestuurd voor een beoordeling van zijn muzikaal talent, inmiddels uitgegroeid tot hoofddocent aan het conservatorium van Utrecht en toppianist met de Boy Edgarprijs op zak, begeleidde Jules aan de piano in diens late jaren waarin hij nog wel zong maar niet meer speelde. Bert is lyrisch over Jules’ muziek.

Hij zong zoals hij sprak
Vergelijk de Corte met Schubert en je loopt het risico de man het museum in te prijzen. Cees van der Pluijm (scriptschrijver van Wij Nederlanders) waagt de vergelijking maar laat het daar niet bij: ‘Jules de Corte was een bijzonder componist − duidelijk verwant aan Schubert en Bach − en een uit duizenden herkenbare pianist, wiens toucher in staat was alle door de muziek gewenste nuances te verklanken. Maar de volledige Jules de Corte is te vinden in de combinatie van tekst en muziek, in het samengaan van een muzikale tekst met een inhoudrijke melodie van klassieke allure (…).
Het is opvallend hoe klankschilderend de muziek soms is en hoe beeldrijk de tekst, zonder dat de muziek haar autonomie verliest of de tekst aan talig karakter inboet. Integendeel: De Corte buit in de muziek juist specifiek muzikale aspecten uit (…) terwijl hij verbaal de poëtische en talige mogelijkheden volledig benut’ (uit de Biografische aantekening).

Tussen schoonheid en harde werkelijkheid
De ervaren musicalartiest Dick Cohen, die acteert en zingt in Wij Nederlanders, weet deze samenhang van tekst en muziek te waarderen: ‘Bij het bestuderen en instuderen van het repertoire van Jules viel me meteen op hoe mooi tekst en muziek een eenheid vormen. De dichter en de componist versmelten: wat zijn woorden vertellen zingt zijn muziek. Daar is de zanger altijd heel dankbaar voor.’ De jonge Rick Sessink, ook in de voorstelling, kende Jules de Corte tot dan alleen van naam. ´Jammer genoeg!´ zegt Rick: ´In een korte repetitieperiode ben ik van zijn muziek gaan houden. Sommige liederen gaan recht het hart in, anderen zetten me aan het denken. Eerlijke teksten, prachtig pianospel en stukken waar je je echt in vast kan bijten.´
De pianisten Bert Louissen en Guus Westdorp, die in deze voorstelling spelen en arrangeren, zijn beide al even lovend. Guus Westdorp noemt de Corte de grootmeester van het betere lied; hij roemt zijn ‘discipline in pianistiek en klank, zijn spel tussen schoonheid en harde werkelijkheid, zijn beheersing, maar ook zijn kolderieke ontspanning.’ Bert Louissen spreekt van ‘volmaakt meesterschap. Liedjes die in 3 coupletten tot de kern doordringen. Jules bespeelt de piano als een orgel, of eigenlijk als zijn orkest. Het is een genot om zijn muziek te spelen.’
Bram Strijbis, docent aan het conservatorium van Amsterdam, leerde Jules’ muziek pas vier jaar geleden kennen toen hij (samen met Bert van den Brink met wie hij ook het liedboek heeft gemaakt) een amateurgezelschap ging begeleiden dat onder de titel Hommage aan Jules de Corte diens liedjes zingt. ‘Het zijn de diverse bijna contrapuntische melodieën in boven- en middenstemmen in combinatie met de onderliggende harmoniën die mij meteen aanspraken. Ik hoor niet alleen Schubert, maar ook een heel scala aan latere componisten, zoals Debussy en Ravel. Ik hoor verrassende harmonische wendingen die niet in de boekjes staan. (…) Ik ontdekte dat de teksten uitermate goed aansluiten bij de muziek (…). Jules de Corte was meer dan de zanger achter de piano. Hij was ook componist en dichter.’

Geheim
Bert van den Brink duikt (in de uitleiding bij het liedboek) heerlijk diep in de musicologische exegese. Ook hij maakt de vergelijking met de klassieke muziek en plaatst daar een interessante kanttekening bij: ‘In tegenstelling tot bij veel klassieke vocale muziek werd door De Corte om melodische redenen een woord nooit langer uitgesproken dan het in gesproken taal zou klinken. Het woordritme bepaalt de muziek en daarin zit misschien ook het geheim van die onafhankelijkheid, een geheim dat in bladmuziek niet valt te noteren.(…) Ook zijn in zijn composities invloeden te horen van klassieke muziek en van jazz, maar het unieke talent van De Corte blijft allesbepalend. (…)
De pianobegeleidingen bevatten prachtige harmonieën en de voor Jules de Corte zo kenmerkende meerstemmigheid, met meestal een mooie melodische lijn in de bas of in de middenstemmen. Akkoorden zijn bij De Corte de samenvoeging van onafhankelijk bewegende stemmen in plaats van geclusterde notengroepen. (…)
Hij speelde zacht, maar de muziek bleef altijd transparant. Hij zong zoals hij sprak, met een voor hem vanzelfsprekende aandacht voor ieder articulatiedetail. Daarbij werd hij geholpen door zijn grote gevoel voor taal in het algemeen en voor het Nederlands in het bijzonder.
Zijn ritmische benadering is uniek. De Corte was in staat gelijktijdig te zingen en te spelen met een volkomen onafhankelijke ritmische benadering van de beide disciplines. Op de ritmische basis van de pianobegeleiding kon de melodie volkomen vrij bewegen.’

Een plaatsje op de bank
Het is interessant om te speculeren over hoe het muzikaal talent van Jules de Corte is gevormd. Het ligt voor de hand om zijn blindheid als vormend element te noemen, maar zeker heeft ook de atmosfeer in het oerkatholieke blindeninstituut in Grave een rol gespeeld. Laten we tenslotte Jules daarover zelf aan het woord laten – hij geeft daar in zijn nog onuitgegeven memoires een interessante anekdote over prijs. We schrijven 1933, Jules is dan 11 jaar:
‘Maar de muzikale bliksem sloeg bij mij echt in op Palmzondag. Dan was er ‘s middags een radio-uitzending vanuit het Concertgebouw in Amsterdam. Uitvoering van Bachs Mattheus Passie onder leiding van Willem Mengelberg, (…) Hoewel die uitzendingen werden verzorgd door de AVRO en niet door de Katholieke omroep, mochten wij daar toch naar luisteren. Verplicht was het beslist niet; wie er geen zin in had kon terecht in één van de klaslokalen, waar frater Leander voorlas of waar je met speelgoed uit de voeten kon. Ik was ook naar dat klaslokaal gegaan. Dat geleerde gedoe van Bach kon mij niet bekoren. Tot ik op zeker moment iets wou halen uit het kastje, dat ik in de speelzaal had. Wij werden hoe dan ook fatsoenlijk opgevoed, dus sloop ik de zaal door, op weg naar de kastjes. Ik wou niemand storen. Opeens luisterde ik naar wat er uit de luidspreker kwam. Een hoge mannenstem zong tekst die ik nota bene kon verstaan, al was mijn kennis van de Duitse taal uiteraard heel beperkt. Maar ik verstond de klanken en, wat meer is, ik hoorde zulke prachtige, prachtige muziek, dat ik vergat waarvoor ik gekomen was. Het leek de ervaring als van een wonder. Zo iets moeten mensen voelen, die van het ene ogenblik op het andere tot geloof komen, of iets anders van belang. Ik draaide me om en liep zo sluip-sluip als ik kon naar voren, om toch maar geen noot of toon te missen. Opeens werd ik resoluut, maar niet hardhandig beetgepakt, kreeg een plaatsje op de bank, tussen enkele andere jongens, plus een tekstboek in de hand. “Bladzijde 19, bovenaan.” De rest van de Mattheus Passie heb ik met stijgende verbazing en bewondering, ademloos gevolgd. Nou ja, letterlijk ademloos, dat zal wel niet, maar o, o, wat vond ik het mooi. ‘s Avonds, na het nieuws van acht uur, werden er fragmenten uit de Passie herhaald en ik had wel in de luidspreker willen kruipen. (…)
Opeens begon ik pianospelen belangrijk te vinden.’